Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

grasduinen - (voor zijn plezier met iets bezig zijn, in iets snuffelen)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

grasduinen ww. ‘voor zijn plezier met iets bezig zijn, in iets snuffelen’
Nnl. graasduinen (hier met -aa- o.i.v. grazen) ‘toetasten’ [1709; WNT], de oude dichters ... ook al rijkelijk in gegrasduind ‘... naar hartelust in gesnuffeld en toegetast’ [1792; WNT]. Eerder al als zn. vnnl. gras-duynen ‘zeer grazige heuvels, zeer goede weide’ [1599; Kil.], maar al vroeg vooral in de overdrachtelijke betekenis ‘zeer aangename situatie’: Hier is hy in gras-duynen. Hier is hy in syn schick, in syn koewey [1561; WNT grasduin], in gras-duynen gaen “to have plenty, or abundance” (‘een overvloed hebben’) [1672; Hexham NE], nnl. daarin zullen we ... reis regt in grasduinen gaan ‘daarin zullen we eens op grazige weiden gaan, eens echt lustig kunnen toetasten’ [1809; WNT grasduin].
Het werkwoord is afgeleid van het zn. grasduin, uit → gras en → duin in de algemene betekenis ‘heuvel’, en blijkbaar beschouwd als symbool voor overvloedigheid. Het zn. kwam altijd in het meervoud voor, en in de uitdrukking (in) grasduinen gaan kon het zo gemakkelijk als werkwoord worden opgevat. De oorspr. betekenis ‘naar hartelust toetasten’, later vooral ook ‘op zijn gemak rondsnuffelen’.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

grasduinen in de uitdrukking in grasduinen gaan [naar hartelust toetasten] {1574} lett. ‘in grazige duinen gaan’, vandaar ‘zich verlustigen’.

P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarn

grasduinen

Algemeen bekend is de uitdrukking: ergens in grasduinen: naar hartelust zich ergens mee bezig houden. Zo zal een boekenliefhebber zeggen: ik heb een paar uur zitten grasduinen in die bibliotheek. Het is duidelijk dat grasduinen, zo gebezigd, een werkwoord is. Oorspronkelijk echter is het een zelfstandig naamwoord. Oudtijds zei men: in grasduinen gaan en bedoelde: volop genieten. Grasduinen zijn dan met gras begroeide heuvels. Anderen menen, naar mij voorkomt met meer grond, dat grasduinen de plekken in de weide zijn waar het gras het weligst groeit en het dichtst staat. Een koe die in grasduinen gaat, zoekt dus de beste plekken uit, krijgt het beste en lekkerste gras. Daarmee stemt overeen dat ergens in grasduinen ook voorkomt in de betekenis: ergens van smullen, met smaak toetasten.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

grasduinen ww., in de uitdrukking gaan grasduinen, eig. in grasduinen gaan d.w.z. ‘zich verlustigen in grazige duinen’.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

grasduinen ww. Ontstaan uit de synonieme uitdr. in iets in grasduinen gaan; in grasduinen gaan beteekent oorspr. “in grazige duinen gaan”, dan: “zich verlustigen”.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

grasduinen ono.w., opgemaakt naar de uitdr. in grasduinen gaan, d.i. zich gaan vermeien (grasduinen = grasrijke heuvels).

Thematische woordenboeken

C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, Amsterdam

Grasduinen, meestal: in iets. Zijn hart ophalen aan iets, naar hartelust iets doen, ergens van genieten. In iets grasduinen, in iets gaan grasduinen, is door niet meer begrijpen ontstaan uit de uitdrukking: in grasduinen gaan, waarbij grasduinen genomen wordt voor een welige plaats om te weiden voor het vee, of als plaats van verlustiging voor wandelaars. Kil.: “Gras-duynen. Colles sive aggeres graminosi. Bredero 1, 229: “Heer hoe gaen mijn ooghen, in grasduynen graasent, weyen”. De Decker 1, 110: “Als gy myn’ goude munt met volle vuisten vat. . . Dan zyt gy in uw' schick, dan gaet gy in grasduinen.” Marnix, in Byenhkorf 43 a zegt: “haer (= zich)... verlusten in de beemdenen grasduynen enz.”, in overdracht. zin. Daar men dit niet meer begreep en er dikwijls een bepaling ook met in bijkwam (Fokke Simonsz, Verz. W. 7, 25: “Kijk, daarin zullen we bij leven en gezondheid, reis regt in grasduinen gaan), werd in bij grasduinen weggelaten; en ging men grasduinen als een werkw. beschouwen. Op derg. wijze gebruikt men ook grazemeien, dat echter op andere wijze ontstaan zal zijn nl. uit grazen en meien (vgl. zich vermeien), evenals spelemeien (vgl. ook spelevaren, hassebassen, harrewarren enz.).

T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, Purmerend

Grasduinen zijn duinen met welig gras, voor de schapen een Luilekkerland. Uit de uitdrukking in grasduinen gaan ontstond gaan grasduinen, of alleen grasduinen: zich te goed doen, zijn hart ophalen.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

grasduinen zijn hart ophalen 1574 [WNT]

Idioomwoordenboeken

F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen

729. Ergens in grasduinen,

d.w.z. naar hartelust toetasten, - te werk gaan; syn. 17de eeuw in iets te biere gaan.Ndl. Wdb. II, 2540. Vgl. Nkr. VII, 4 Jan. p. 2: Geen lange roode vingers zullen in onze erfenissen, de vruchten van ijver en ontbering, gaan grasduinen. - Dit wkw. heeft zijn ontstaan te danken aan eene verkeerde opvatting van het meervoud grasduinen in de verouderde uitdr. in iets in grasduinen gaan, er lustig in te gast gaan. Toen men de ware beteekenis hiervan niet meer verstond, moet men het tweede in overbodig hebben geacht en grasduinen voor een wkw. hebben gehoudenGrasduinen, met gras begroeide heuvels of duinen, worden beschouwd als eene bijzonder aangename en gezochte weideplaats; vandaar in grasduinen gaan, het hart in genietingen ophalen; Ndl. Wdb. V, 588.; zie Halma, 193: In grasduinen gaan, iets vol op hebben, faire bonne chere, se bien traiter, se donner au coeur joye; Sewel, 295: In grasduinen gaan, to enjoy fulness and plenty or to make one's self merry; Ndl. Wdb. V, 589 en vgl. het syn. grazelen. In het Friesch zegt men dat giet yn 'e gersdunen, dat loopt verkeerd; hy is yn 't nygêrs, hij weidt in het nieuwe gras, hij smaakt genot, hetzij geestelijk of lichamelijk.

1201. Hij is in zijn knollentuin

of in zijn knollen (o.a. in Boefje, 11; 196; 218; Landl. 246), d.w.z. hij heeft het recht naar zijn zin, is in zijn schik; oorspr. zeker van een haas gezegd, die zich te goed kan doen aan het lof van knollen, die in zijn ‘knolleland’ zit. De uitdr. is aangetroffen in de 17de eeuw in de Tien Vermakelikheden des Houwelyks, anno 1678, bl. 138: Niemant vergeet u toe te wenschen dat gy toekomende jaar een dochter by uw zoon, of een zoon by uw dochter moogt hebben, meynende dat het spul dan volmaakt, en gy geweldig in uw knoltuyn zijn zoudt; zie ook Gew. Weeuw. III, 69; Harreb. I, 421; Nkr. I, 23 Juni p. 2; III, 13 Juni p. 2; VI, 24 Febr. p. 2; 21 Dec. p. 2. In de Br. v. Abr. Bl. I, 44; 64; 128; C. Wildsch. II, 155; III, 25; VI, 97, enz. komt voor in zijn tuin zijn. Te vergelijken zijn uitdrukkingen als: hij is nu recht op syn koeweyde (Campen, 122; Coornhert, Van den thien Maeghden, fol. 471); Sart. II, 6, 33: hier is hy in gras-duynen; hier is hy in zyn schick, in syn koewey, oorspr. natuurlijk van eene koe gezegd; in zijn veld zijn (Tuinman I, 241); op de deune zijn (Twente); in zijn hof zijn (Harreb. I, 313); op zijn dreef zijn (zie no. 489); op zijn oude doft (= roeibank) zijn; hij is in zijn bouw; fri.: hy is yn syn bou (bouwland) of yn syn kouwefinnen (veeweiden); uit zijn loef (eig. dol van een roeiriem) zijn, niet in zijn schik zijn (Schuerm. Bijv. 188); hij is in zijn klavergers (De Bo, 527; Schuerm. 247 b); in zijn weêre zijn (De Bo, 1375); op z'n kantoor zijn (Onze Volkstaal I, 37; Sart. I, 7, 57 en vgl. C. Wildschut I, 47: op zijn comptoir zijn) en het Zaansche op zijn raap zijn, in zijn polder zijn en weer op de klaver zijn (Boekenoogen, 804 en 441), hersteld zijn na eene ziekte; op zijn akkertje zijn (in Jord. 307); in zijn folion zijn (S. en S. 31); vgl. het eng. to be or live in clover, in gelukkige omstandigheden verkeeren, in weelde leven. In het Latijn zeide men in arena sua esse (vgl. o.a. Sart. III, 7, 40).

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal