EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R1335

Verordening (EG) nr. 1335/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 354 van 31.12.2008, p. 51–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 14/06/2016; opgeheven door 32016R0796

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1335/oj

31.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/51


VERORDENING (EG) Nr. 1335/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (3) is een Europees spoorwegbureau („het bureau”) opgericht, dat op technisch niveau moet bijdragen tot de verwezenlijking van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de communautaire wetgeving op het gebied van de interoperabiliteit van het spoor, de spoorwegveiligheid, de ontwikkeling van de markt, de ervaring met het functioneren van het bureau en de relatie tussen het bureau en de Commissie moet die verordening op enkele punten worden gewijzigd en moeten met name bepaalde taken worden toegevoegd.

(2)

Aan de Commissie wordt kennisgeving van nationale voorschriften gedaan, overeenkomstig zowel Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem (herschikking) (4), („de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn”), en Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (5), („de spoorwegveiligheidsrichtlijn”). Deze twee reeksen voorschriften moeten derhalve bestudeerd worden met name om na te gaan of zij verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) en de geldende technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's), en of de geldende gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (CST's) aan de hand van deze voorschriften kunnen worden bereikt.

(3)

Ter vereenvoudiging van de procedure voor het vergunnen van de indienststelling van voertuigen die niet in overeenstemming zijn met de relevante TSI's, dienen alle technische en veiligheidsvoorschriften die in elke lidstaat van kracht zijn, in drie groepen te worden geclassificeerd en dienen de resultaten van deze classificatie in een referentiedocument te worden opgenomen. Het bureau moet derhalve een ontwerp opstellen voor het aanmaken en bijwerken van dit document door voor elke geverifieerde technische parameter de overeenstemming tussen de geldende nationale voorschriften vast te stellen en door in het kader van concrete onderling erkende projecten incidentele technische adviezen uit te brengen. Nadat het bureau de lijst van parameters opnieuw bezien heeft, kan het wijziging ervan aanbevelen.

(4)

Gelet op zijn juridische bevoegdheid en zijn hoog niveau van technische expertise, is het de taak van het bureau om duidelijkheid te verschaffen over complexe aangelegenheden in verband met de activiteit in de sector. Daarom kan, in het kader van de procedures voor het vergunnen van de indienststelling van voertuigen, het bureau om technisch advies worden verzocht in het geval van een negatief besluit van een nationale veiligheidsinstantie of over de gelijkwaardigheid van nationale voorschriften voor de technische parameters die zijn vastgesteld in de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn.

(5)

Het bureau moet om advies kunnen worden gevraagd over urgente wijzigingen in de TSI's.

(6)

Krachtens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 881/2004 kan het bureau toezicht uitoefenen op de kwaliteit van het werk van de door de lidstaten aangemelde instanties. Uit een door de Commissie uitgevoerde studie is echter gebleken dat de criteria voor de aanmelding van deze instanties zeer ruim kunnen worden geïnterpreteerd. Zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten bij de keuze van de aan te melden instanties en bij het toezicht dat zij uitoefenen om te controleren of deze criteria in acht worden genomen, is het belangrijk dat de gevolgen van dergelijke uiteenlopende interpretaties worden beoordeeld en dat wordt gecontroleerd of ze geen problemen veroorzaken bij de wederzijdse erkenning van certificaten van overeenstemming en EG-keuringsverklaringen. Daarom moet het bureau in staat zijn om op verzoek van de Commissie toe te zien op de activiteit van de aangemelde instanties en, indien daar reden toe is, controles verrichten om te garanderen dat de in de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemde criteria door de betrokken aangemelde instantie in acht worden genomen.

(7)

In artikel 15 van Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt bepaald dat het bureau op verzoek van de Commissie bepaalde verzoeken om financiële steun van de Gemeenschap voor projecten voor spoorweginfrastructuur vanuit een oogpunt van interoperabiliteit beoordeelt. De definitie van deze „infrastructuurprojecten” moet worden uitgebreid om ook de samenhang van het systeem te kunnen beoordelen, bijvoorbeeld bij projecten voor de uitvoering van het European Rail Traffic Management System (ERTMS).

(8)

Naar aanleiding van de ontwikkelingen op internationaal niveau, en met name de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Convention pour le Transport International Ferroviaire — COTIF) van 1999, moet het bureau worden verzocht de relatie tussen spoorwegondernemingen en houders te beoordelen, met name op het gebied van het onderhoud, zulks in het verlengde van zijn werkzaamheden op het gebied van de certificering van onderhoudswerkplaatsen. In dit verband zou het bureau aanbevelingen kunnen doen betreffende de toepassing van het systeem van certificering van het onderhoud overeenkomstig artikel 14 bis van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

(9)

Bij het ontwerpen van de certificeringsregelingen voor diensten die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en de onderhoudswerkplaatsen, moet het bureau ervoor zorgen dat die regelingen in overeenstemming zijn met de reeds aan spoorwegondernemingen toegewezen taken en de toekomstige rol van met onderhoud belaste entiteiten. Deze regelingen moeten de veiligheidscertificeringsprocedure voor spoorwegondernemingen vereenvoudigen en nodeloze administratieve belasting en dubbel werk bij controles, inspecties en/of audits voorkomen.

(10)

Ingevolge de vaststelling van het derde spoorwegpakket moet worden verwezen naar Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (6) („de machinistenrichtlijn”), waarin diverse door het bureau te verrichten taken zijn vastgesteld en uit hoofde waarvan het bureau ook aanbevelingen kan doen.

(11)

Ten aanzien van het spoorwegpersoneel moet het bureau ook mogelijke opties voor de certificering van ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, bepalen en het effect van die verschillende opties beoordelen. Het is de bedoeling dat het bureau zich, niet alleen voor machinisten en ander treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, maar ook voor andere personeelsleden die betrokken zijn bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem beraadt over het opstellen van criteria voor de omschrijving van vakbekwaamheden.

(12)

De spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn en de spoorwegveiligheidsrichtlijn voorzien in diverse soorten documenten, namelijk EG-keuringsverklaringen, vergunningen en veiligheidscertificaten, en nationale voorschriften waarvan aan de Commissie kennis is gegeven. Daarom moet het bureau ervoor zorgen dat het publiek deze documenten kan inzien, alsook de nationale registers betreffende voertuigen en infrastructuur en de door het bureau bijgehouden registers.

(13)

Het bureau moet nagaan wat een adequate vergoeding is voor de taken die verband houden met de toegang tot documenten en registers overeenkomstig artikel 38, lid 2, van Verordening (EG) nr. 881/2004.

(14)

De ontwikkeling en uitvoering van het ERTMS zijn sinds de vaststelling van het tweede spoorwegpakket vergezeld gegaan van verschillende initiatieven, zoals de ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en de verschillende betrokkenen in de sector; de instelling van een stuurgroep voor de uitvoering van deze overeenkomst; de vaststelling door de Commissie van een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees signaliseringssysteem voor spoorwegen ERTMS/ETCS; de aanwijzing door de Commissie van een Europese coördinator voor het ERTMS-project als een prioritair project van communautair belang; de vastlegging van de rol van het bureau als systeemautoriteit in het kader van de verschillende jaarlijkse werkprogramma's; en de vaststelling van de TSI „besturing en seingeving” op het gebied van het conventionele spoor (7). Gezien het steeds groter wordende belang van de bijdrage van het bureau op dit gebied dienen haar taken te worden gespecificeerd.

(15)

Het bureau speelt een leidende rol in de toekomstige invoering van ERTMS in het gehele spoorwegstelsel. Te dien einde moet worden toegezien op een onderling afgestemde timing van de nationale migratieplannen.

(16)

De door de Commissie op 23 april 2008 goedgekeurde versie van ERTMS moet de spoorwegmaatschappijen die in interoperabel rollend materieel hebben geïnvesteerd, in staat stellen een behoorlijk rendement op hun investeringen te behalen. Deze versie moet worden aangevuld met geharmoniseerde testspecificaties. Eventuele extra specificaties die door een nationale veiligheidsinstantie worden voorgeschreven mogen het gebruik van rollend materiaal dat is uitgerust met toekomstige versies van ERTMS of met de door de Commissie op 23 april 2008 goedgekeurde versie op lijnen die reeds overeenkomstig die laatste versie zijn uitgerust, niet onnodig beletten.

(17)

Ter bevordering van de interoperabiliteit moet het bureau een effectbeoordeling maken van de aanpassing van de ERTMS-versies die reeds waren geïnstalleerd vóór de op 23 april 2008 door de Commissie goedgekeurde versie aan deze versie.

(18)

Het bureau beschikt nu al over een groot aantal deskundigen met kwalificaties op het gebied van de interoperabiliteit en de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem. Het bureau moet derhalve incidentele taken op verzoek van de Commissie uit kunnen voeren, mits deze verenigbaar zijn met de opdracht van het bureau en de andere prioriteiten van het bureau in acht worden genomen. In dit verband moet de uitvoerend directeur van het bureau beoordelen of deze hulp geleverd kan worden en minstens eenmaal per jaar aan de raad van bestuur rapporteren over de wijze waarop deze taak is verricht. De raad van bestuur kan dit rapport conform de hem bij Verordening (EG) nr. 881/2004 verleende bevoegdheden beoordelen.

(19)

Tijdens het eerste werkingsjaar van het bureau zijn talrijke projectmedewerkers met een contract van ten hoogste vijf jaar in dienst genomen. Hierdoor zal binnen korte tijd een groot aantal technische personeelsleden het bureau moeten verlaten. Om zowel kwantitatief als kwalitatief een adequaat expertiseniveau te garanderen en eventuele problemen in de aanwervingsprocedures te ondervangen, moet het bureau de arbeidsovereenkomsten van specifiek gekwalificeerde personeelsleden met drie jaar kunnen verlengen.

(20)

De datum waarop het jaarlijkse werkprogramma van het bureau wordt vastgesteld, moet worden gewijzigd om een betere synchronisatie met de besluitvormingsprocedure voor de begroting mogelijk te maken.

(21)

Bij de opstelling van het werkprogramma van het bureau moet voor elke activiteit de doelstelling worden gespecificeerd, alsmede degene voor wie de activiteit wordt uitgevoerd. Tevens moet de Commissie op de hoogte worden gesteld van de technische resultaten van elke activiteit, aangezien deze informatie heel wat verder gaat dan het algemeen verslag dat aan alle instellingen wordt gericht.

(22)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de uitbreiding van de opdracht van het bureau opdat het kan deelnemen aan de vereenvoudiging van de communautaire procedure voor de certificering van spoorwegvoertuigen, niet afdoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in genoemd artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat voor de verwezenlijking van deze doelstelling nodig is.

(23)

Verordening (EG) nr. 881/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 2 wordt vervangen door het volgende:

„Artikel 2

Handelingen van het bureau

Het bureau kan:

a)

aanbevelingen aan de Commissie doen betreffende de toepassing van de artikelen 6, 7, 9 ter, 12, 14, 16, 16 bis, 16 ter, 16 quater, 17 en 18; en

b)

adviezen aan de Commissie richten op grond van de artikelen 9 bis, 10, 13 en 15, en aan de betrokken instanties uit de lidstaten op grond van artikel 10.”;

2)

artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste zin van lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Met het oog op het opstellen van de aanbevelingen bedoeld in de artikelen 6, 7, 9 ter, 12, 14, 16, 17 en 18, stelt het bureau een beperkt aantal werkgroepen in.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De in artikel 16 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn bedoelde nationale veiligheidsinstanties of, naargelang het onderwerp, de bevoegde nationale instanties, wijzen hun vertegenwoordigers aan voor de werkgroepen waaraan zij wensen deel te nemen.”;

3)

artikel 8 wordt geschrapt;

4)

het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 9:

5)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Nationale voorschriften

1.   Het bureau verricht op verzoek van de Commissie een technisch onderzoek van de nieuwe nationale voorschriften die bij haar worden ingediend overeenkomstig artikel 8 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn of artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem (herschikking) (8), (hierna de „spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn” genoemd).

2.   Het bureau onderzoekt de verenigbaarheid van de in lid 1 genoemde voorschriften met de CSM's en met de geldende TSI's. Het bureau onderzoekt ook of de geldende CST's aan de hand van deze voorschriften kunnen worden bereikt.

3.   Indien het bureau, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivering, van mening is dat een van deze voorschriften onverenigbaar is met de TSI's of de CST's of niet bijdraagt tot het bereiken van de CST's, brengt het binnen twee maanden nadat deze voorschriften door de Commissie bij het bureau zijn ingediend een advies aan de Commissie uit.

Artikel 9 ter

Classificatie van de nationale voorschriften

1.   Het bureau vergemakkelijkt de aanvaarding van in een andere lidstaat in dienst gestelde voertuigen door de andere lidstaten overeenkomstig de procedures van de leden 2 tot en met 4.

2.   Uiterlijk op 19 januari 2009 beziet het bureau opnieuw de lijst van parameters in sectie 1 van bijlage VII bij de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn en doet het de aanbevelingen die het noodzakelijk acht aan de Commissie.

3.   Het bureau stelt een ontwerp-referentiedocument op dat een verband legt tussen alle nationale voorschriften die door de lidstaten op het gebied van de indienststelling van voertuigen worden toegepast. Dit document bevat voor elke in bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn vermelde parameter de nationale voorschriften van elke lidstaat alsmede de in die bijlage, sectie 2, vermelde categorie waartoe deze voorschriften behoren. Tot deze voorschriften behoren die waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 17, lid 3, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, met inbegrip van die waarvan kennisgeving is gedaan na de vaststelling van de TSI's (specifieke gevallen, onopgeloste punten, afwijkingen) en die waarvan kennisgeving is gedaan in het kader van artikel 8 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

4.   Teneinde het aantal tot categorie B in sectie 2 van bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn behorende nationale voorschriften geleidelijk te verminderen, stelt het bureau regelmatig een ontwerp voor de aanpassing van het referentiedocument op en stuurt dit aan de Commissie toe. De eerste versie van het document wordt uiterlijk 1 januari 2010 bij de Commissie ingediend.

5.   Voor de uitvoering van dit artikel doet het bureau een beroep op de medewerking van de uit hoofde van artikel 6, lid 5, ingestelde nationale veiligheidsinstanties en zet het een werkgroep op in overeenstemming met de in artikel 3 vervatte beginselen.

6)

in artikel 10 worden de volgende leden ingevoegd:

„2 bis.   Het bureau kan om technisch advies verzocht worden:

a)

door een nationale veiligheidsinstantie of door de Commissie, aangaande de gelijkwaardigheid van nationale voorschriften voor een of meer van de in sectie 1 van bijlage VII van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemde parameters;

b)

door de in artikel 21, lid 7, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn bedoelde bevoegde beroepsinstantie, aangaande een beslissing tot weigering tot indienststelling van een spoorwegvoertuig door een bevoegde nationale veiligheidsinstantie.

2 ter.   De Commissie kan het bureau verzoeken om technisch advies betreffende urgente wijzigingen in de TSI's, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn.”;

7)

artikel 11 wordt geschrapt;

8)

artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Aangemelde instanties

1.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de door hen aangewezen aangemelde instanties kan het bureau op verzoek van de Commissie toezicht uitoefenen op de kwaliteit van het werk van die instanties. Waar passend brengt het bureau advies uit aan de Commissie.

2.   Op verzoek van de Commissie, wanneer deze overeenkomstig artikel 28, lid 4, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn van oordeel is dat een aangemelde instantie niet aan de criteria van bijlage VIII van die richtlijn voldoet, gaat het bureau na of die criteria zijn vervuld, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het bureau brengt advies uit aan de Commissie.”;

9)

artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Interoperabiliteit binnen het communautaire spoorwegsysteem

Onverminderd de afwijkingen waarin artikel 9 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn voorziet, onderzoekt het bureau op verzoek van de Commissie vanuit een oogpunt van interoperabiliteit elk ontwerp- en/of bouwproject of de vervanging of herinrichting van het subsysteem waarvoor een aanvraag voor communautaire financiering is ingediend. Het bureau brengt binnen een termijn die aan de hand van het belang van het project en de beschikbare middelen samen met de Commissie wordt vastgesteld en die niet langer dan 2 maanden kan bedragen, advies uit over de conformiteit van het project met de betrokken TSI's.”;

10)

vóór artikel 16 wordt het volgende opschrift ingevoegd:

11)

aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Deze aanbevelingen stroken met de reeds aan spoorwegondernemingen toegewezen verantwoordelijkheden als bedoeld in artikel 4 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de met het onderhoud belaste entiteit als bedoeld in artikel 14 bis van dezelfde richtlijn, en houden volledig rekening met de certificeringsmechanismen van spoorwegondernemingen en met onderhoud belaste entiteiten.”;

12)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Certificering van de met het onderhoud belaste entiteiten

1.   Het bureau zendt uiterlijk op 1 juli 2010 een aanbeveling aan de Commissie met het oog op de toepassing van het stelsel van certificering van met het onderhoud belaste entiteiten overeenkomstig artikel 14bis, lid 5, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

De beoordeling en de aanbeveling van het bureau hebben met name betrekking op de volgende aspecten, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de eventuele relaties van de met onderhoud belaste entiteit met andere partijen, zoals houders, spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders:

a)

de met het onderhoud belaste entiteit beschikt al dan niet over adequate systemen, waaronder operationele en beheersprocessen, om voor het doeltreffend en veilig onderhoud van voertuigen te zorgen;

b)

de inhoud en de specificaties van een certificeringsstelsel gericht op het onderhoud van wagons;

c)

het type organen dat bevoegd is voor certificering en de aan deze organen te stellen vereisten;

d)

het model en de geldigheid van de certificaten die aan de met onderhoud belaste entiteiten moeten worden afgegeven;

e)

de technische en operationele inspecties en controles.

2.   Binnen drie jaar na de goedkeuring door de Commissie van het certificeringssysteem voor onderhoud bedoeld in artikel 14 bis, lid 5, van de richtlijn spoorwegveiligheid zendt het bureau de Commissie een rapport met een evaluatie van de tenuitvoerlegging van dat systeem. Binnen hetzelfde tijdsbestek zendt het bureau de Commissie tevens een aanbeveling met het oog op de vastlegging van inhoud en specificaties van een soortgelijk certificeringssysteem voor onderhoud voor entiteiten die belast zijn met onderhoud van andere voertuigen, zoals locomotieven, passagiersrijtuigen, elektrische treinstellen (EMU — Electric Multiple Unit) en dieseltreinstellen (DMU — Diesel Multiple Unit).

3.   Het bureau analyseert de alternatieve maatregelen waartoe overeenkomstig artikel 14 bis, lid 8, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn wordt beslist, in het kader van zijn in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde verslag over de veiligheidsprestaties.”;

13)

het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 16 bis:

14)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 ter

Machinisten

1.   In verband met Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (9), hierna „de machinistenrichtlijn” genoemd:

a)

stelt het bureau een ontwerp op voor een communautair model voor de vergunning, het bevoegdheidsbewijs en het gewaarmerkte afschrift van het bevoegdheidsbewijs, hun fysieke kenmerken, daarbij rekening houdend met maatregelen die vervalsing tegengaan;

b)

werkt het bureau samen met de bevoegde autoriteiten om voor de interoperabiliteit van registers van vergunningen en bevoegdheidscertificaten van machinisten te zorgen. Met het oog hierop stelt het bureau een ontwerp op van de basisparameters van de aan te leggen registers, zoals de te registreren gegevens, hun opmaak, alsmede het protocol voor gegevensuitwisseling, toegangsrechten, bewaartermijn van gegevens en de in geval van faillissement te volgen procedures;

c)

stelt het bureau een ontwerp op van communautaire criteria betreffende de keuze van examinatoren en examens;

d)

evalueert het bureau de ontwikkeling van de certificering van machinisten door aan de Commissie uiterlijk vier jaar na de aanneming van de basisparameters van de registers, als bedoeld in artikel 22, lid 4, van de machinistenrichtlijn, een verslag voor te leggen dat, in voorkomend geval, in het systeem aan te brengen verbeteringen bevat alsmede maatregelen betreffende het afnemen van theoretische en praktische examens over de vakkennis van aanvragers van het geharmoniseerde bevoegdheidsbewijs voor rollend materieel en de betrokken infrastructuur;

e)

onderzoekt het bureau uiterlijk op 4 december 2012 de mogelijkheid van het gebruik van een chipkaart die de vergunning en de bevoegdheidsbewijzen als bedoeld in artikel 4 combineert en maakt het daarvan een kosten/batenanalyse. Het bureau stelt een ontwerp op voor de technische en operationele specificaties van een dergelijke chipkaart;

f)

verleent het bureau steun aan de lidstaten bij de uitvoering van de machinistenrichtlijn en organiseert het passende bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten;

g)

verricht het, op verzoek van de Commissie, een kosten/batenanalyse van de toepassing van de bepalingen van de machinistenrichtlijn op machinisten die uitsluitend op het grondgebied van de verzoekende lidstaat werkzaam zijn. De kosten/batenanalyse bestrijkt een periode van 10 jaar. Deze kosten/batenanalyse wordt uiterlijk twee jaar na het aanleggen van de registers overeenkomstig artikel 37, punt 1, van de machinistenrichtlijn aan de Commissie voorgelegd;

h)

verricht het, op verzoek van de Commissie, nog een kosten/batenanalyse, die uiterlijk 12 maanden voor het verstrijken van de eventueel door de Commissie verleende tijdelijke vrijstellingsperiode bij de Commissie moet worden ingediend;

i)

zorgt het ervoor dat het uit hoofde van artikel 22, lid 2, onder a) en b), van de machinistenrichtlijn opgezette systeem strookt met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10).

2.   In verband met de machinistenrichtlijn doet het bureau aanbevelingen over:

a)

wijziging van de communautaire codes voor de verschillende types in categorie A en B als bedoeld in artikel 4, lid 3, van de machinistenrichtlijn;

b)

de codes die aanvullende informatie weergeven, of over door een bevoegde autoriteit overeenkomstig bijlage II van de machinistenrichtlijn opgelegde medische beperkingen voor het gebruik.

3.   Het bureau mag een gemotiveerd verzoek om informatie over de status van vergunningen van machinisten tot de bevoegde autoriteiten richten.

15)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 quater

Ander treinpersoneel

Overeenkomstig artikel 28 van de machinistenrichtlijn stelt het bureau, in een vóór 4 juni 2009 uit te brengen verslag, en rekening houdend met de TSI „exploitatie en beheer van het treinverkeer” die is opgesteld uit hoofde van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG, het profiel en de taken vast van het andere treinpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken uitvoert en wier beroepskwalificaties dienovereenkomstig bijdragen tot de veiligheid op het spoor, en die op communautair niveau moeten worden geregeld door middel van een systeem van vergunningen en/of bevoegdheidsbewijzen dat te vergelijken is met het door de machinistenrichtlijn ingestelde systeem.”;

16)

in artikel 17 worden de titel en lid 1 vervangen door:

„Artikel 17

Beroepsbekwaamheden en -opleiding

1.   Het bureau formuleert aanbevelingen voor de vaststelling van gemeenschappelijke criteria voor de specificatie van de beroepsbekwaamheden en voor de beoordeling van het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud van het spoorwegsysteem betrokken is, maar niet onder de artikelen 16 ter of 16 quater valt.”;

17)

het volgende hoofdstukopschrift wordt ingevoegd na artikel 17:

18)

artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Registers

1.   Het bureau zorgt voor de opstelling en aanbeveling aan de Commissie van gemeenschappelijke specificaties voor:

a)

de nationale voertuigenregisters overeenkomstig artikel 33 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, met inbegrip van regelingen voor de uitwisseling van gegevens en een standaardformulier voor de registratieaanvraag;

b)

het Europees register van goedgekeurde voertuigentypen overeenkomstig artikel 34 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, met inbegrip van regelingen voor de uitwisseling van gegevens met de nationale veiligheidsinstanties;

c)

het infrastructuurregister overeenkomstig artikel 35 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn.

2.   Het bureau stelt een register op van typen voertuigen waarvoor door de lidstaten een vergunning voor indienststelling op het spoorwegnet in de Gemeenschap is afgegeven en houdt dit bij, overeenkomstig artikel 34 van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn. Het bureau stelt tevens een ontwerp op voor het model van de verklaring van overeenstemming met het type, overeenkomstig artikel 26, lid 4, van die richtlijn.”;

19)

artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Toegankelijkheid van documenten en registers

1.   Het bureau maakt de volgende door de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn en de spoorwegveiligheidsrichtlijn voorgeschreven documenten en registers toegankelijk voor het publiek:

a)

de EG-keuringsverklaringen van subsystemen;

b)

de EG-conformiteitsverklaringen betreffende onderdelen waarover de nationale veiligheidsinstanties beschikken;

c)

overeenkomstig Richtlijn 95/18/EG afgegeven vergunningen;

d)

de overeenkomstig artikel 10 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn afgegeven veiligheidscertificaten;

e)

de overeenkomstig artikel 24 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn aan het bureau toegezonden onderzoeksverslagen;

f)

de overeenkomstig artikel 8 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en de artikelen 5, lid 6, en 17, lid 3, van de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn ter kennis van de Commissie gebrachte nationale voorschriften;

g)

de koppeling met de nationale voertuigenregisters;

h)

de koppeling met de infrastructuurregisters;

i)

het Europees register van goedgekeurde voertuigentypen;

j)

het register van verzoeken om wijzigingen en voorgenomen wijzigingen in de ERTMS-specificaties;

k)

het door het bureau bijgehouden register van kenmerken van voertuighouders overeenkomstig de TSI betreffende exploitatie en beheer van het treinverkeer.

2.   De praktische werkwijze voor de toezending van de in lid 1 bedoelde documenten wordt door de lidstaten en de Commissie besproken en overeengekomen op basis van een ontwerp van het bureau.

3.   Bij de toezending van de in lid 1 genoemde documenten kunnen de betrokken instanties aangeven welke documenten uit veiligheidsoverwegingen niet openbaar mogen worden gemaakt.

4.   De nationale instanties die belast zijn met de afgifte van de in lid 1, onder c) en d), genoemde documenten stellen het bureau binnen een maand in kennis van elk besluit tot verlening, verlenging, wijziging of intrekking.

5.   Het bureau kan dit openbare gegevensbestand aanvullen met alle openbare documenten of koppelingen die verband houden met de doelstellingen van deze verordening.”;

20)

de titel van hoofdstuk 4 wordt vervangen door:

21)

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 21 bis

ERTMS

1.   Het bureau neemt in samenspraak met de Commissie, de in de leden 2 tot en met 5 genoemde taken op zich, teneinde

a)

toe te zien op een samenhangende ontwikkeling van het ERTMS;

b)

bij te dragen aan de conformiteit van de in de lidstaten geïntroduceerde ERTMS-uitrusting, aan de geldende specificaties.

2.   Het bureau voert een procedure in voor het beheer van verzoeken tot wijziging van de specificaties van het ERTMS-systeem. Hiertoe wordt door het bureau een register van verzoeken om wijzigingen en voorgenomen wijzigingen in de ERTMS-specificaties opgezet en bijgehouden.

Het bureau doet pas aanbevelingen voor de goedkeuring van een nieuwe versie wanneer de eerdere versie in voldoende omvang is ingevoerd. De ontwikkeling van nieuwe versies mag niet ten koste gaan van het tempo van introducering van het ERTMS, de duurzaamheid van de specificaties die nodig is voor een optimale productie van ERTMS-uitrusting, het rendement op investeringen voor de spoorwegondernemingen en een doelmatige planning voor de invoering van het ERTMS.

3.   Het bureau ondersteunt de werkzaamheden van de Commissie bij de uitwerking van een invoeringsplan voor het ERTMS in de EU en bij de coördinatie van de werkzaamheden voor de installatie van ERTMS langs trans-Europese vervoerscorridors.

4.   Het bureau ontwikkelt een strategie voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies met het oog op het waarborgen van de technische en operationele compatibiliteit tussen netwerken en voertuigen die met verschillende versies zijn uitgerust en op het stimuleren van een snelle invoering van de laatste versie en eventuele nieuwere versies.

Overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de the spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn, ziet het bureau erop toe dat de volgende versies van de ERTMS-uitrusting, te beginnen vanaf de versie die de Commissie op 23 april 2008 heeft goedgekeurd, compatibel zijn met oudere versies.

Voor de ERTMS-uitrusting die voor 23 april 2008 in dienst is genomen of waarvan de installatie of upgrading op dat tijdstip in een vergevorderd stadium was, zal het bureau een beoordelingsrapport uitwerken waarin worden vermeld:

a)

de extra kosten die de pioniers met het systeem moeten maken wegens invoering van de op 23 april 2008 door de Commissie goedgekeurde versie;

b)

alle mogelijke instrumenten, waaronder ook financiële, waarmee de migratie van eerdere versies naar de onder a) vermelde versie kan worden gesteund.

De Commissie neemt de passende maatregelen binnen een jaar na de datum waarop zij het beoordelingsrapport van het bureau ontvangt.

5.   Het bureau treedt op als voorzitter van een door hem te formeren ad hoc werkgroep van aangemelde instanties die erop moet toezien dat de door de aangemelde instanties uitgevoerde EG keuringsprocedures in het kader van specifieke ERTMS-projecten op consistente wijze worden uitgevoerd. Ook werkt het bureau samen met de nationale veiligheidsinstanties teneinde erop toe te zien dat de vergunningsprocedures voor indienststelling op consistente wijze worden toegepast. Wanneer het bureau constateert dat technische en operationele compatibiliteit tussen netwerken en voertuigen die voorzien zijn van de aan deze vergunningsprocedures onderworpen uitrusting tekort dreigt te schieten, stelt het de Commissie onverwijld op de hoogte, die passende maatregelen neemt.

6.   Indien zich technische onverenigbaarheden tussen netwerken en voertuigen voordoen in het kader van specifieke ERTMS-projecten, zorgen de aangemelde instanties en de nationale veiligheidsinstanties ervoor dat het bureau alle relevante informatie kan krijgen over de toegepaste EG-keuringsprocedures en procedures voor indienststelling alsmede over de operationele voorwaarden. Het bureau doet eventueel aanbevelingen aan de Commissie voor de nodige maatregelen.

7.   Het bureau evalueert het certificeringsproces van ERTMS-apparatuur door de Commissie uiterlijk 1 januari 2011 een rapport voor te leggen met daarin, indien nodig, aanbevelingen voor aan te brengen verbeteringen.

8.   Op basis van het in lid 7 bedoelde rapport beoordeelt de Commissie de kosten en baten van het gebruik van één soort laboratoriumapparatuur, één enkel referentietraject en/of één certificeringsorgaan op het niveau van de Gemeenschap. Een dergelijk certificeringsorgaan moet voldoen aan de in bijlage VIII bij de spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn genoemde criteria. De Commissie kan verslag uitbrengen en zonodig een wetgevingsvoorstel indienen ter verbetering van het ERTMS-certificeringssyteem.

Artikel 21 ter

Bijstand aan de Commissie

1.   Binnen de beperkingen van artikel 30, lid 2, onder b), verleent het bureau, op verzoek van de Commissie, de Commissie steun bij de toepassing van de communautaire wetgeving die gericht is op het verbeteren van de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen en op ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak van veiligheid in het Europese spoorwegsysteem.

2.   Deze steun is beperkt in tijd en omvang, wordt verleend onverminderd alle andere taken die in deze verordening aan het bureau worden opgedragen en kan het volgende omvatten:

a)

verstrekking van informatie over de wijze waarop specifieke aspecten van de communautaire wetgeving worden toegepast;

b)

verstrekking van technisch advies in aangelegenheden die bijzondere knowhow vereisen;

c)

verzameling van informatie door de in artikel 6, lid 5, bedoelde samenwerking van de nationale veiligheidsinstanties en de onderzoeksinstanties.

3.   De uitvoerend directeur brengt ten minste eenmaal per jaar aan de raad van bestuur verslag uit over de toepassing van dit artikel, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de middelen.”;

22)

artikel 24, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Onverminderd artikel 26, lid 1, bestaat het personeel van het bureau uit:

tijdelijke medewerkers die voor ten hoogste vijf jaar op basis van hun kwalificaties en hun ervaring op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit door het bureau worden aangeworven onder beroepsbeoefenaren uit de sector;

ambtenaren die voor ten hoogste vijf jaar door de Commissie of de lidstaten tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd; en

overige personeelsleden in de zin van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen voor uitvoerende of secretariaatstaken.

Gedurende de eerste tien jaar dat het bureau operationeel is, kan de in het eerste streepje van alinea 1 genoemde periode van vijf jaar zo nodig worden verlengd met een periode van ten hoogste drie jaar teneinde de continuïteit van de diensten van het bureau te verzekeren.”;

23)

artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, punt c), wordt vervangen door:

„c)

stelt vóór 30 november van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie het werkprogramma van het bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De vaststelling van het werkprogramma geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen vijftien dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het eventueel gewijzigde werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, ofwel met een twee derde meerderheid, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   In het werkprogramma van het bureau wordt voor elke activiteit de doelstelling vermeld. In het algemeen wordt bij de Commissie een verslag over elke activiteit en/of elk resultaat ingediend.”;

24)

artikel 26, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van iedere lidstaat en vier vertegenwoordigers van de Commissie, alsmede zes vertegenwoordigers zonder stemrecht die op Europees niveau de volgende groepen vertegenwoordigen:

a)

de spoorwegondernemingen,

b)

de infrastructuurbeheerders,

c)

de spoorwegindustrie,

d)

de vakbonden,

e)

de passagiers,

f)

de klanten van het goederenvervoer.

Voor elk van deze categorieën benoemt de Commissie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger op basis van een door hun respectieve Europese organisaties ingediende lijst met vier namen, met het oog op een passende behartiging van alle belangen.

De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden op basis van hun ervaring en deskundigheid benoemd.”;

25)

artikel 33, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Voor het vervullen van zijn taken overeenkomstig de artikelen 9, 9 bis, 10, 13 en 15 kan het bureau inspectiebezoeken aan de lidstaten brengen overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde beleidslijn. De nationale autoriteiten van de lidstaten vergemakkelijken het werk van het personeel van het bureau.”;

26)

artikel 36, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het bureau staat open voor deelname van Europese landen en bij het Europees Nabuurschapsbeleid betrokken landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten hebben gesloten, op grond waarvan de betrokken landen het Gemeenschapsrecht inzake het door deze verordening bestreken gebied hebben overgenomen en toepassen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

B. LE MAIRE


(1)  PB C 256 van 27.10.2007, blz. 39.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (PB C 297 E van 20.11.2008, blz. 140), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 3 maart 2008 (PB C 93 E van 15.4.2008, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 1 december 2008.

(3)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1. Gerectificeerde versie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3.

(4)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(5)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44. Gerectificeerde versie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 16.

(6)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51.

(7)  Beschikking 2006/679/EG van de Commissie van 28 maart 2006 betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 284 van 16.10.2006, blz. 1).

(8)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.”;

(9)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51.

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.”;


Top